Handleiding Audition

4. UITGEBREIDE TOELICHTING OP VERSCHILLENDE TECHNIEKEN

– 4.1 Knippen kopiëren Plakken Mixen:

(sneltoetsen: Ctrl-X, Ctrl-C en Ctrl-V)

Wegknippen van stukjes storing: kies begin en eind heel nauwkeurig wanneer storing en geluid maar ternauwernood gescheiden zijn. Zoom eventueel in om begin/eind precies te kiezen. Bij hoge geluidsvolumes lukt het wegknippen van tikken soms niet: na knippen is er nog steeds weer een tik. In dat geval is de tik veroorzaakt door een sprong in het (tijds-) signaal, die je alleen door sterk inzoomen met een spectrale weergave zichtbaar kunt krijgen (zie figuur4 hierboven). Knip precies enkele punten weg zodat het verloop weer ‘glad’ wordt, of ‘pak een punt op’ met de muis en versleep het naar de gewenste positie die het signaal een glad verloop geeft. Het signaal wordt door knippen verkort. In sommige gevallen kan dat ongewenst zijn, zoals bij een serie opeenvolgende vogelroepjes: dan kan een ingekorte tussenpauze ongewenst zijn. Oplossing is dan om een stukje identiek maar storingsvrij achtergrondgeluid van precies dezelfde lengte als het weggeknipte deel van elders te kopiëren en voor het weggeknipte deel in de plaats te zetten. Belangrijk is dan dat het gekozen stukje achtergrondgeluid zoveel mogelijk lijkt op het stukje dat je wegknipt (maar dan zonder de storing). Meestal is zo’n stukje te vinden vlakbij het deel waar je knipt. Op dezelfde manier kun je soms zelfs een stukje van een vogelroep waar een tik doorheen zit vervangen door een stukje roep van verderop waar geen tik in zit. Dit is wel precisiewerk – en de vraag is hoe ver je wilt gaan. Mixen: je kunt een stukje opname over een andere opname heen mengen, bv. om een (mooier/ander/extra) achtergrondgeluid toe te voegen, of je kunt twee opnames aan elkaar koppelen door te mixen met enige overlap en een vloeiende overgang. Voor dit mixproces kun je instellen hoeveel de overlap moet zijn (van helemaal geen tot 100%) en wat de sterkte van het toegevoegde geluid moet zijn.

– 4.2 Volume regeling:

Volume regeling/bijstelling kan op verschillende manieren:

  1. het geselecteerde opnamedeel geheel met een constante waarde versterken of verzwakken – met functie Amplify of Normalize: Amplify versterkt met een opgegeven constante factor (in dB of %), terwijl Normalize zelf de constante factor berekent, zodanig dat het sterkste deel van de opname steeds eenzelfde (gewenste) geluidssterkte krijgt.
  2. versterking lineair variërend in tijd tussen een gewenste begin- en eind-sterkte (Fade-in/-uit optie van functie Amplify, zie fig.5)
  3. versterking willekeurig variërend in tijd (zelf instelbaar): ‘Envelope’ (aparte functieknop!)
  4. geautomatiseerde versterking/verzwakking m.b.v. Dynamic Range Processing (DRP): hierbij worden signalen boven een bepaalde sterkte versterkt, en beneden die sterkte verzwakt. Je zou dit kunnen gebruiken voor ruisonderdrukking als signaal en ruis in tijd gescheiden zijn, en daarnaast tevens in volume gescheiden: bv. om het geluid (ruis) niveau in stille passages van de opname geautomatiseerd omlaag te brengen. De instelling van DRP kan het beste grafisch gedaan worden (Graphic tab- blad); de transitietijd (release time) kan worden ingesteld op het Attack/Release tab- blad: het beste is vaak zeer korte tijden, bv. 5 ms; zelfs kun je ook nog de frequentie- range waarop het moet worden toegepast instellen (Band Limiting tab-blad). Met die laatste optie (als je niet de hele frequentie-band kiest) ben je eigenlijk al aan het frequentiefilteren. Mijn ervaring met DRP is dat het vaak toch niet geheel bevredigend werkt, je moet het vooral mild (d.w.z. met kleine versterkingen en verzwakkingen) toepassen, en de te verwijderen ruis in de opname moet altijd zwakker zijn dan het signaal, oftewel het signaal moet altijd sterker zijn dan de ruis. Dit betekent dat dit niet geschikt voor een vogelroepje dat zwak begint of eindigt. Het is eigenlijk vooral geschikt voor opnames van muziek.

Fig.5  Amplify en Fade – knop:

Klik op de afbeelding voor een grotere weergave

– 4.3 Filteren

(Frequentie) filteren kan met ‘Quick-filter’ (QF) en met ‘FFT filter’.

Quick filter werkt nogal grof, maar heeft als voordeel dat je het snel kunt instellen met schuifknoppen.

FFT filter (fig.6 en 7) is verreweg de meest nuttige bewerkingsfunctie. Onderdrukking van sterke ruis (verkeer, wind etc) gaat het best gefaseerd: eerst met een relatief sterke onderdrukking (bv. 15-20 dB) de grote klap toebrengen, daarna verfijnd verder schaven (kleinere onderdrukking, bv 3-5 dB) tot je tevreden bent.

Fig.6  FFT filter – knop:

Klik op de afbeelding voor een grotere weergave

Fig.7  FFT filter – instellen

Klik op de afbeelding voor een grotere weergave

Je kunt de filter sterkte en frequenties van het FFT filter heel nauwkeurig grafisch instellen met behulp van punten. Je kunt punten toevoegen door te klikken op de plek waar je ze hebben wilt, je kunt punten verwijderen door op een punt te klikken, je linker muisknop vast te houden, en dan de muis snel weg buiten beeld te bewegen – door langzaam te bewegen verplaats je de punten. Aan de bovenrand van het window kies je de soort sterkteregeling: passive of logarithmic; logarithmic betekent sterkte uitgedrukt in dB. Je kunt de horizontale schaal ook nog logarithmisch instellen – nuttig om filters bij lage frequenties precies in te stellen. Verder kun je spline-fitting van de filter-curve kiezen: dit is aan te raden omdat filters met scherpe hoeken vervormingen kunnen veroorzaken. Kies de sterkte van het filter (de mate van onderdrukking in dB) en de steilheid zo nauwkeurig mogelijk – zodanig dat het frequentiebeeld na filtering geen lelijke ‘donkere banden’ vertoont : dat zijn frequentie-intervallen waar het signaal veel zwakker is dan de achtergrondruis. Probeer de steilte aan te passen aan de steilheid waarmee de ruis aanzwelt (als functie van frequentie). Als signaal en ruis maar ternauwernood in frequentie gescheiden zijn, kan een heel steil filter nodig zijn.

Je kunt ook heel selectief een smal frequentiebandje wegfilteren of juist versterken; zie voorbeeld hierboven nabij 1800Hz.

Tijdvariant filteren: het is ook mogelijk om de sterkte en vorm van het frequentiefilter (QF en FFT) in tijd variabel te maken, tussen het begin en einde van het geselecteerde stuk opname:

QF lineair variërend tussen een ‘initial’ filter (op tijd 0) en een ‘final’ filter (op de eindtijd), FFT door een willekeurig te kiezen variatie met tijd tussen twee filters. Om dit te bereiken met QF: verwijder de tick-box bij ‘Lock to these settings only’ en ontwerp de twee filters onder the ‘Initial Settings’ en ‘Final Settings’. Bij FFT, verwijder de tick-box bij ‘Lock to Constant Filter’, kies de ‘Transition Curve’ knop om het verloop met tijd in te stellen, en ‘View Initial Filter’ en ‘View Final’ op de tab bovenaan rechts om de filters in te stellen.

Filters bewaren: Bij beide methodes (QF and FFT) kunnen de ontworpen filters worden bewaard en toegevoegd worden aan de ‘preset filter’-lijst: klik op de ‘Add’ knop boven het kleine Presets-window, en type de naam die je aan het filter wil geven.

– 4.4 NoiseReduction (NR)

NoiseReduction (NR) is te gebruiken als signaal en ruis elkaar zowel in tijd als in frequentie overlappen. NR kan alleen gebruikt worden voor milde ruis- onderdrukking en bij ruis met een constant karakter. Deze manier van filteren is geavanceerd en gevoelig voor hoe je het instelt/toepast, en kan daardoor ook makkelijk suboptimale resultaten leveren, bv. met (sterke) vervormingen van het te behouden signaal. In Adobe Audition is met name dit filter sterk verbeterd – minder gauw resulterend in vervormd geluid.

De toepassing van NR gaat in een aantal stappen, zoals hieronder beschreven:

Fig.8   Noise Reduction filter – knop:

Klik op de afbeelding voor een grotere weergave

Stap 1 t/m 4: Vóór de toepassing moeten we eerst het filter vertellen (leren) wat ruis is. Daartoe selecteer je eerst met de muis een stukje opname van minimaal 1 sec lang dat alleen uit ruis bestaat (dit is erg belangrijk voor het succes). Dan open je NR en klikt op ‘get Profile from Selection’, (eventueel vervolgens op ‘Save Profile’ om dat profiel te bewaren); daarna sluit je NR weer (met Close!). Stap 5t/m7: Vervolgens selecteer je met de muis het deel van de opname dat je wilt filteren, en open je NR weer. Dan moet je de sterkte van de ruisonderdrukking instellen (‘Reduce by … dB’): in het algemeen geven waarden tussen 1 en 10 het beste resultaat – een te sterke toepassing van NR (of als de ruis teveel varieert in tijd) levert vervorming van het resultaat op. Probeer uit! Beluister na toepassing van NR het resultaat kritisch, en maak het eventueel met de Undo-knop ongedaan, en probeer opnieuw met een andere instelling. Let ook goed op het volume (geluidssterkte) voor/na NR: soms reduceert NR ook (of zelfs alleen maar) het geluidsvolume – herstel dit evt. weer door de opnamesterkte te vergroten met ‘amplify’.

Tot slot: het stukje geluid dat je kiest om met NR te bewerken, kun je in plaats van op de normale manier (tijd-selectie tool) ook met het zogenaamde Marquee selection tool kiezen (zie volgende paragraaf, 4.5), d.w.z. je selecteert niet een tijdsinterval met de hele frequentieband die daarbij hoort, maar een blokje met beperkte tijd en beperkte frequentie band.

– 4.5 Nieuwe tools in Audition

Audition heeft er t.o.v. CoolEdit enkele krachtige nieuwe opties bij gekregen: zie fig.9. Met de Marquee, Lasso of Effects-kwast kun je een heel (in tijd en frequentie) beperkt stukje opname (het stoorgeluid) kiezen voor bewerking, zoals volumereductie, FFT filtering, of NR. Daardoor kun je veel nauwkeuriger werken. Je wilt immers het deel van de opname dat je bewerkt zo beperkt mogelijk houden.

Met Marquee is het te kiezen stukje rechthoekig, met Lasso kies je een door de muis getrokken willekeurige vorm: de randen van het gekozen en te bewerken gebiedje zijn hierbij scherp bepaald. Met de Effects-kwast kun je een gebiedje kiezen door te ‘verven’ met de muis waarbij de randen gradueel verlopen – ideaal als je een stoorgeluid bv. met volume-reductie wil onderdrukken. Je kunt de grootte (Size) en Transparantie van de kwast instellen (ietsje rechts van de knop voor de Effects- kwast) – als je die laatste op bv. 33 (%) zet, krijg je nog zachter verlopende randen en als je vaker over dezelfde plek ‘verft’, wordt de transparantie minder. De ‘transparantie’ werkt als een taper op de geselecteerde bewerking, bv. volumereductie.

Met de ‘spot healing’ – kwast kun je een klein stukje storing (‘vlekje’) selecteren, dat daarna automatisch (!) weggefilterd wordt. Dit werkt alleen voor heel korte stukjes, maximaal ca. 2 sec lang. Ook hierbij kun je de grootte van de kwast instellen.

Fig.9   Speciale selectie en bewerking tools

Klik op de afbeelding voor een grotere weergave